Beleid rond gemeentelijke vastgoed en harde conclusies rekenkamer
De eerste vergadering van de Stedelijke raadscommissie in het nieuwe jaar stond maandag 13 januari grotendeels in het teken van gemeentelijk vastgoed. Op de agenda stonden een raadsvoorstel over het afstoten van vastgoed aan maatschappelijke organisaties, het bevriezen van de huurprijs voor het Muziekkwartier in de komende jaren, en het herpositioneren van nagenoeg al het gemeentelijk vastgoed bij het Gemeentelijk Vastgoedbedrijf Enschede, VBE. Met de eerste twee voorstellen konden wij instemmen, en op zich ook met het principe om alle vastgoed onder te brengen in één geheel. Wel hebben we problemen met de grote financiële consequenties en de systematiek die nog opgesteld moet worden, ook in het licht van de conclusies en aanbevelingen van het rekenkamerrapport ‘Veronderstelde Werkelijkheid’ dat afgelopen november is uitgebracht.
Dit rapport werd maandag in eerste termijn besproken. Het rapport is ongekend kritisch, met harde conclusies. Maar op zich komt het niet onverwacht. Als woordvoerder heb ik in 2011 al kritische vragen gesteld over de toenmalige Vastgoednota. Met ons was alleen de VVD fractie kritisch. Vrijwel de gehele oppositie was zeer lovend. Het is toen bij kritische vragen gebleven. Achteraf moet ik, na het verschijnen van dit rekenkamerrapport, constateren dat de antwoorden van het college op mijn vragen veel te optimistisch – of misschien wel naïef – waren.
Misschien wel de meest principiële conclusie van de rekenkamer is dat er feitelijk geen beleidskader bestaat voor maatschappelijk rendement. Anders gezegd, het oordeel of vastgoed een maatschappelijk nut heeft kan niet objectief worden vastgesteld. Dat roept de vraag op hoe dan wordt bepaald of voor maatschappelijk vastgoed de volle hoofdprijs of een kostprijsdekkende huur wordt berekend. Met zo’n beleidskader moet wat de PvdA betreft zo spoedig mogelijk worden begonnen.
Daarnaast wordt aanbevolen om een realistische huurprijs voor de eigen organisatie en subsidierelaties te hanteren. Dat klinkt wellicht als een open deur, maar in 2011 was het (zo blijkt uit de antwoorden die ik toen gekregen heb) een toekomstdroom dat alle huren volledig marktconform zouden worden. Inmiddels lijkt het verstandiger om vanuit de kostprijs te redeneren, waarbij we ook een realistische huurprijs hanteren voor de eigen organisatie en subsidierelaties. Terecht lijkt me, maar dit zal financiële consequenties kunnen hebben.
Tot slot, en dat is een harde conclusie, wordt aanbevolen om te stoppen met cosmetisch boekhouden. Sinds 2011 is onze fractie zeer kritisch geweest over de boekhoudmethode, die onvoldoende transparant en eenduidig leek. Dit ondanks antwoorden en reacties dat het wel goed zat. Uiteindelijk blijkt volgens het rekenkamerrapport dat het model wel degelijk te rooskleurig is en dat met name de risico inventarisatie ernstig wordt onderschat. Desondanks lijkt het College afstand te nemen van deze conclusie en is het van mening dat het model goed in elkaar zit, ook omdat de accountant de berekening steevast heeft goedgekeurd.
Vraag is nu welk oordeel het college in totaal geeft over de analyse en conclusies van het onderzoek. De PvdA is daar heel nieuwsgierig naar. De reactie van het college is vandaag naar de gemeenteraad gestuurd en zal in de commissievergadering van 27 januari worden besproken. Ik verwacht daarover een pittige discussie.